Alles over sport logo

'Zoektocht naar talentcoaches essentiëler dan talenten'

Het begrip talent devalueert, beweert NOC*NSF. We leven zelfs in een zesjescultuur, meent Staatssecretaris Sander Dekker. De hoogste tijd voor een nadere inspectie. Kenniscentrum Sport voelt experts op het gebied van talentontwikkeling aan de tand.

In deze aflevering: Kayan Bool, projectleider talentontwikkeling bij NOC*NSF.

NOC*NSF en talentherkenning en -ontwikkeling

Hoe kijkt NOC*NSF aan tegen talentherkenning en -ontwikkeling?

“NOC*NSF heeft de ambitie om als Nederland bij de beste topsportlanden ter wereld te behoren, dus zien we het herkennen en ontwikkelen van talent als het afleveren van steeds nieuwe topsporters die hier een bijdrage aan kunnen leveren. En de stroom moet op gang blijven.”

Top-10 denken we er dan automatisch bij…

“Ja, een doel dat na de Olympische Spelen in Sydney officieel werd vastgelegd. Als gevolg daarvan is in 2006 het Masterplan Talentontwikkeling ontwikkelend om te bekijken welke activiteiten nationaal moesten gaan plaatsvinden om te blijven concurreren met andere topsportlanden. Er moest echt iets extra’s gebeuren; we wilden het succes minder afhankelijk maken van incidenten. We begonnen met het opzetten van meerjarige opleidingsprogramma’s en vroegen bonden aan de slag te gaan met het vastleggen van een meerjarig opleidingsplan.”

“Verder gingen we de strijd aan met de uitstroom aan toptalent rond 16-jarige leeftijd door de oprichting van vier centra voor topsport en onderwijs (CTO’s): Amsterdam, Eindhoven, Heerenveen en Arnhem (Papendal). Maar misschien wel de grootste kwaliteitsimpuls gaven we door het erkennen en aanstellen van fulltime talentcoaches op de verschillende opleidingsprogramma’s.”

Het coachen van talent is een vak!

Is het coachen van talent een vak?

“Jazeker. Toen het Masterplan in 2010 afliep en er werd gekeken naar verbeterpunten hebben we nog meer ingezet op coaching. Ook moest de kwaliteit van de opleidingsprogramma’s en CTO’s omhoog.”

Is dat tien jaar na het ontstaan van het Masterplan gelukt?

“Toch wel. Bijna alle bonden werken met bevoegde talentcoaches op meerjarige opleidingsprogramma’s die voldoen aan de internationale benchmark. Waar noodzakelijk nemen bonden meer regie op het programma van een sporter vanuit het uitgangspunt 8-jaar-naar-het-podium. Je stelt per sport vast wat de leeftijd is op basis waarvan een sporter kan presteren op het mondiale senioren podium en daar trek je dan 8 jaar vanaf. Dat is het moment voor een sportbond om regie te nemen op het programma van een talentvolle sporter.”

Waar hebben jullie dat uitgangspunt vandaan?

“Uit Engeland. We nodigden de Britten in 2010 uit voor ons nationale talentontwikkelingscongres Talent Centraal II. We stonden met onze oren te klapperen. Engeland liep lichtjaren voor. Hoe konden we die achterstand ooit goed maken? Maar het gezegde is niet voor niets ‘beter goed gejat dan slecht verzonnen’: we besloten de interessantste ideeën en activiteiten te kopiëren en te vertalen naar de Nederlandse context. Naast het 8-jaar-naar-het-podiumprincipe hebben we uit het programma van de Britten ook veel geleerd over zij-instroomtrajecten.”

Mogelijkheden talenten bij andere sporten

Hoe benut een bond de mogelijkheden van zij-instromers?

“Door andere doelgroepen aan te boren en dan bedoel ik jongeren die niet actief zijn in die betreffende sport. We weten dat veel bonden het lastig vinden om in vreemde vijvers te vissen. Vanuit NOC*NSF proberen we de bonden hierin zoveel mogelijk te helpen. Onder meer via onze Talentdagen waar jongeren zichzelf voor kunnen aanmelden. Wij doen de organisatie en de metingen en samen met bonden analyseren we de resultaten om te bepalen of er kansrijke sporters tussen zitten. Deze analyse vindt plaats op basis van internationale benchmarks.”

Noem er eens een paar?

“Bij volleybal kijken we naar alle mondiale topteams en de spelers die topcoaches als de besten van de wereld hebben aangemerkt. Gekeken wordt naar de eigenschappen van deze toppers. Wat is bijvoorbeeld hun lengte, hoe scoren ze op allerlei technische en tactische punten en hoe zag dit er uiteindelijk uit voordat zij op het podium stonden? Vervolgens maak je een soort minimum- en maximum-lijstje en dat pas je mogelijk nog aan in het licht van toekomstige ontwikkelingen binnen de sport. We leiden namelijk nu sporters op die pas over ongeveer 8 jaar kunnen presteren. De aanname is vervolgens dat sporters die tussen die waarden scoren op de juiste route zitten richting het seniorenpodium. Voorspellen van toekomstige prestaties doen we dus niet, daar is de mensheid heel slecht in gebleken. We maken analyses op basis van data van de ontwikkeling van podiumsporters en de inzichten van bekwame talentcoaches om te zien of de volgende stap in de ontwikkeling naar het mondiale podium nog steeds haalbaar is.”

Bonden werken samen aan talent

Zijn er mooie vrijages ontstaan tussen bonden?

“Dan toch die tussen triatlon, zwemmen en atletiek. In het verleden gebeurde dat echt niet, samenwerken. Zo proberen we schaatsen en baanwielrennen vaker bij elkaar te krijgen, net als baanwielrennen en BMX. Ook teamsporten kunnen van elkaar leren. Korfbal en hockey die elkaar opzoeken. Zij drijven beide op een dominante verenigingscultuur en kunnen op dat gebied veel van elkaar leren. Andere teamsportbonden willen dat ook, maar het is de vraag in hoeverre deze sporten dan nog mondiaal de concurrentie kunnen aangaan. Bij handbal en honkbal is het bijvoorbeeld nu veel belangrijker om je beste spelers zo snel mogelijk naar de toonaangevende competities of opleidingen in het buitenland te krijgen.”

Waarom blijven de hand- en honkbaltalenten niet in eigen land?

“Plat gezegd heeft het te maken met de gevraagde mondiale normen. Stel dat de internationale norm is dat jonge sporters wekelijks 15 uur moeten trainen, terwijl een Nederlandse vereniging maar 5 of 8 uur kan aanbieden. Dan is het aan de bond om op te treden. Gaan we die vereniging sterker maken zodat ze zo toch 15 uur kunnen trainen of halen we de sporters van die club centraal dan wel regionaal bij elkaar? Of moeten die sporters op een gegeven moment naar het buitenland? Een constant dilemma voor de meeste bonden.”

Uitdaging voor bonden

Wat moet er beter bij de bonden?

“Ik zie vooral een interessante uitdaging in het goed begeleiden van zogenaamde high-potentials, talenten die op een aantal essentiële kenmerken excelleren. Steeds hetzelfde doen voor de gehele groep brengt het gemiddelde trainingsniveau omlaag en zorgt voor minder uitdaging van deze high-potentials. Het is aan de bond om ervoor te zorgen dat dit niet gebeurt en dat toekomstige medaillewinnaars voldoende uitdaging en daarmee ontwikkeling halen uit hun programma.”

Houden bonden zich daar niet mee bezig?

“Nog onvoldoende. Breed-motorisch-opleiden is nu het verhaal. Een interessante materie. Ik geloof best dat breed-motorisch-opleiden een manier is om te voorkomen dat sporters vroegtijdig afhaken. Toch toont onderzoek niet aan dat je op deze manier meer en betere topsporters kunt creëren. Daarvoor is het vraagstuk een te beperkt onderdeel van de gehele ontwikkeling van een sporter. Er is voor het NOC*NSF dus ook niet maar één route die bepalend is. Uiteindelijk is het zinvoller om te analyseren hoe je belangrijke uitdagingen in de opleiding, zoals vroegtijdig afhaken, kan verminderen om het programma effectiever en efficiënter te maken. Zinvoller dan te stellen dat je per se breed en motorisch moet opleiden of iets anders moet doen. Alles dient uiteindelijk sportspecifiek en zelfs per individu bekeken en ingevuld te worden.”

Meer aandacht naar talentcoach?

“Vaak komt het neer op een coach die bij een club aan het werk is en dat op een hele bijzondere manier doet. Die coach maakt echt het verschil, hij is de innovator van het programma en zoekt zelf wel allerlei nieuwe wegen.”

Wel moet er meer aandacht naar de talentcoach?

“Ja. De functie van de coach is voor mij echt allesbepalend, ook in het behalen van medailles. Er wordt momenteel veel onderzoek gedaan naar ‘talent hotspots’: waar komen structureel talenten vandaan? Zo vragen wij aan bonden welke van hun verenigingen altijd talent leveren. Vaak komt het neer op een coach die bij een club aan het werk is en dat op een hele bijzondere manier doet. Die coach maakt echt het verschil, hij is de innovator van het programma en zoekt zelf wel allerlei nieuwe wegen.”

“We proberen bonden zo ver te krijgen om deze coaches een groter platform te geven en meer te betrekken bij nationale selecties. Deze mensen hebben iets, maar hun rol wordt echt onderbelicht. Het zijn er vaak ook maar een paar. Maar ja, zoals er ook maar een paar Messi’s zijn, zijn er ook maar een paar echt goede talentcoaches in een sport. De kunst is ze te achterhalen, ze zo snel mogelijk aan je sport te binden en hen te behouden.”

Huidige status talentcoach

Wat is de huidige status van een talentcoach?

“De talentcoach wordt vaak gezien als een tussenstap naar een seniorcoach. Maar zoals al in het Masterplan uit 2006 al stond: ‘een talentcoach is een vak apart’. Het is niet erg dat er een generieke coachopleiding bestaat, maar specialisatie naar het vak talentcoach is echt noodzakelijk. Je hebt mensen nodig die talentcoach willen zijn en blijven. Daar zijn er maar een handjevol van. We moeten echt meer aandacht besteden aan het beroepsperspectief van een talentcoach.”

Hoe doe je dat?

“Charles van Commenée kwam met een interessant idee. Dat we bij het behalen van een medaille behalve de sporter en de coach ook de talentcoaches gaan waarderen die betrokken waren bij de totstandkoming van die medaille. Door die waardering en het laten meedelen van succes krijg je veel minder het gevoel dat coaches van elkaar ‘jatten’. ‘Nee, dat talent wordt op een gegeven moment bij je weggehaald om het een volgende stap aan te kunnen bieden in zijn carrière en voor jouw bijdrage ontvang je erkenning.’ Het lijkt een kleine aanpassing maar op de werkvloer kan het echt tot een fundamenteel verschil leiden.”

Uitstroom talentcoach

Zo ga je de uitstroom van talentcoaches tegen?

“Dat is een aspect, ja. Als de waardering voor een talentcoach te lang uitblijft, zoeken talentcoaches het vaak in andere functies waar ze meer aandacht krijgen. Deze mensen hoeven daar niet altijd het beste uit de verf te komen. Het is aan NOC*NSF en sportbonden om iets te doen aan het vak van talentcoach. En dan heb ik het nog niet eens over de financiële tegemoetkoming. Die moet ook goed zijn. Daar staat of valt veel en zo niet alles mee op het gebied van talentherkenning en -ontwikkeling. Kortom: de zoektocht naar talenten is belangrijk, maar de zoektocht naar bekwame talentcoaches is misschien wel veel essentiëler.”


Auteur(s)

Beweegstimulering
Sportaanbieders
professional
opinie
talentontwikkeling