Hoe goed bewegen kleuters?
Voor jonge kinderen is bewegen van essentieel belang. Motorisch, cognitief, sociaal en emotioneel maken zij een positieve ontwikkeling door als ze veel en vaak bewegen. Kinderen vanaf 4 jaar moeten volgens de beweegrichtlijnen minstens elke dag een uur bewegen. Aangevuld met drie keer per week spier- en botversterkende activiteiten. Slechts 60% voldoet aan deze richtlijn. Ook zijn kinderen motorisch minder vaardig geworden in de afgelopen tien jaar. Ze spelen veel minder buiten en kleuters krijgen op school minder gymnastiek van vakleerkrachten. Ook brengen ze meer tijd door op smartphones en tablets.
Dat is zorgelijk, want een goede motorische ontwikkeling is de basis voor levenslang plezier in sporten en bewegen. We weten dat jonge kinderen die vaardig zijn in bewegen op latere leeftijd meer zullen bewegen. En andersom: kinderen die niet goed leren bewegen, hebben minder zelfvertrouwen en vallen eerder uit bij sport.
Voorkom achterstanden
Pim Koolwijk, die werkt aan zijn promotieonderzoek naar de beweegvaardigheid van jonge kinderen, onderschrijft bovenstaande cijfers. “Motorische ontwikkeling en het motorisch leerproces krijgen gelukkig steeds meer aandacht. Maar vaak richten we ons daarbij op de oudere kinderen en op jongeren. Ik pleit juist voor meer aandacht voor kleuters. Willen we echt iets bereiken qua beweegvaardigheid van onze jeugd, dan moeten we beginnen bij het jonge kind. Het is immers veel lastiger om op je 15de eventuele achterstanden in te halen.”
Complexe uitdaging
Het meer laten bewegen van kleuters is een complexe uitdaging. Veel partijen – zoals ouders, school, kinderopvang, sportaanbieders, beweegprofessionals in de wijk – spelen hierbij hun eigen rol. De oplossingen zijn net zo divers. Het vraagt onder meer om meer bewustwording, de juiste kennis en een verandering van houding en gedrag.
Zelfs op de meer gangbare beweegplekken – zoals gymles, speelvoorzieningen in de wijk en kleutersport op verenigingen – is nog winst te behalen. Zowel in de visie als in het te voeren beleid van organisaties en kennis van vrijwilligers en professionals.
Grondig onderzoek naar wat werkt
Naast de gangbare beweegplekken zijn in Nederland steeds meer bijzondere aanpakken die zich specifiek richten op jonge kinderen. Denk aan het nijntje beweegdiploma, Monkey Moves, Beweeg Wijs, Playgrounds en Jonge Beweeghelden. Pim: “Allemaal waardevolle en erkende initiatieven, waarbij we gekeken hebben naar de werkzame principes achter deze programma’s.”
Pim heeft zich met collega-onderzoekers met name gericht op een grondige review van internationaal wetenschappelijk onderzoek. “We keken daarbij naar wetenschappelijk onderzoek, dat controleerbaar is, gericht op kleuters die een normale ontwikkeling doormaken. Met als centrale vraag: wat zijn de bewezen werkzame principes om motorische vaardigheid bij het jonge kind te verbeteren?”
De volgende factoren kwamen uit de review:
1. Mix trainen en spelen
Kleuters ontwikkelen hun motoriek het best als ze een mix krijgen van gericht trainen en spelenderwijs ontdekken. Pim: “Dat betekent dat je gericht met ze oefent op verschillende vaardigheden, zoals gooien en vangen en balanceren. Daarnaast stimuleer je hun eigen ontwikkeling door ze – in een uitdagend beweegarrangement – vrij te laten spelen. Als trainer of docent zie je dan bijvoorbeeld ineens dat een kleuter met de bal over de balk gaat rollen. Dit onderscheid heet ook wel: ‘deliberate practice’ en ‘deliberate play’. We moeten meer uitdagende beweegsituaties creëren voor kleuters waarin ze spelenderwijs zelf kunnen leren en ontdekken. Juist de combinatie van gericht trainen en spelenderwijs leren zorgt dat ze motorisch beter worden en plezier in bewegen gewaarborgd blijft.”
Ook is het belangrijk om bij kleuters te trainen op álle fundamentele motorische vaardigheden, namelijk locomotorisch (lopen en rennen), manipulatief (bal gooien) en stabiliteit (balanceren). “Niet al het aanbod is al zo ingericht en niet alle beweegprofessionals werken al op die manier. Maar dat is wel het advies vanuit onderzoek.”
2. Zorg voor professionele uitvoering
Een belangrijke voorwaarde voor succesvolle motorische ontwikkeling bij kleuters is een goed geschoolde professional, zo toont onderzoek aan. “In Nederland krijgen kleuters al weinig gymles en meestal ook niet van een vakdocent lichamelijke opvoeding. Terwijl we intussen weten hoe belangrijk het is dat ook jonge kinderen begeleiding krijgen van een professional die vakinhoudelijk en pedagogisch didactisch is geschoold. Iemand die weet hoe je het jonge kind moet benaderen in de context van sport en bewegen. En welke lessen, oefeningen, methodieken of interventies je moet inzetten om vaardigheden aan te leren.”
Investeren in geschoolde professionals is ook een kwestie van geld en dus van politieke wil. En dit speelt breder dan de gymles. Ook bij de sportvereniging – waar steeds meer kleuterprogramma’s draaien – zijn de trainers vaak vrijwilligers, ouders, of leden uit de hogere teams. Pim: “En hoe enthousiast zij ook zijn, zij beheersen vooral de sport en minder de motorische leerprincipes. Of de didactische vaardigheden die nodig zijn voor het begeleiden van de doelgroep. Voor de motorische ontwikkeling van kinderen zou het goed zijn als clubs hun trainers bijvoorbeeld begeleiding aanbieden.”
Start (V)aardig
De review in dit artikel is onderdeel van het onderzoek Start (V)aardig. Het doel is om buurtsportcoaches te voorzien van bouwstenen en praktische handvatten ter bevordering van de beweegvaardigheid van kleuters. Kenniscentrum Sport & Bewegen is een van de betrokken partners. Meer informatie over Start (V)aardig.
3. Verbind de domeinen van kleuters
Kleuters bewegen op verschillende plekken: thuis, op school, bij de sportvereniging en in de wijk. Om met elkaar de kwaliteit van motorisch bewegen omhoog te krijgen, is het belangrijk dat deze domeinen kennis en expertise uitwisselen en elkaar versterken, vindt Pim.
“Iemand die dat bijvoorbeeld goed kan faciliteren, is de buurtsportcoach. Hij of zij is de verbinder tussen de verschillende domeinen. Hij of zij kan trainers ondersteunen en bijvoorbeeld scholingsmomenten organiseren. Ook heeft de buurtsportcoach inzicht in het soort wijken waar kinderen opgroeien en de eventuele bijbehorende bewegingsachterstanden en leefstijluitdagingen.”
4. Meet wat beklijft
Pim heeft nog een advies op basis van de reviewuitkomsten, vooral gericht op mensen die beweegaanpakken voor kleuters ontwikkelen en onderzoeken. “Stel dat je tien weken achter elkaar intensief traint hoe je een bal moet vangen. Het is dan zeer waarschijnlijk dat je vooruitgang boekt op het vangen een bal. En dus zul je meten dat de aanpak heeft gewerkt. Maar dit is niet voldoende om echte motorische ontwikkeling te waarborgen”, zegt Pim. “Veel van de studies die we bekeken, misten een zogenoemde retentiemeting – een extra meting na enige tijd – om vast te stellen of de geleerde vaardigheid echt beklijft. ”
Waarom is dat belangrijk? “Als je kleuters leert hinkelen of balanceren, wil je dat ze dat drie, zes en twaalf maanden later nog steeds kunnen en het liefst in verschillende vormen. Zonder zo’n retentiemeting blijft het lastig te bepalen welke beweegaanpakken nou écht succesvol zijn en blijven. En dat is precies wat we wel willen weten om aanbod voor kleuters te blijven bijschaven en ontwikkelen.”
Waar te beginnen?
“We winnen veel als we kleuters minimaal twee, maar het liefst drie keer per week laten bewegen onder begeleiding van een vakdocent”, herhaalt Pim. “Maar iedereen die met kleuters beweegt kan ook klein beginnen. Door een brede motorische ontwikkeling als gedachtegoed te omarmen. En door variatie te omarmen en in je eigen beweeglessen af te wisselen tussen gericht trainen en uitdagende beweegsituaties inrichten. Tot slot kun je jezelf afvragen: wat heb ik qua scholing en training nodig? Weet ik genoeg over kleuters en hoe motorisch leren werkt bij kleuters?”
Het model van Stodden over kleuters
Het invloedrijke wetenschappelijke model van David Stodden koppelt motorische vaardigheden van kinderen aan fysieke fitheid, beweeggedrag, gewicht en zelfbeeld. Met name dat eerste is interessant om hier te noemen. Stodden ontdekte namelijk dat fysieke activiteit bij jonge kinderen hun motorische vaardigheid beïnvloedt (als ze veel bewegen, worden ze daar ook vaardiger in). Maar de relatie blijkt ook andersom te werken: op latere leeftijd beïnvloedt de motorische vaardigheid ook de fysieke activiteit. Wat we dan zien: minder vaardige kinderen gaan ook minder bewegen.
Jonge kinderen kunnen onhandig bewegen zonder dat ze zich daar bewust van zijn. Op een zekere leeftijd gaan ze hun eigen motorische prestaties vergelijken met die van leeftijdsgenoten. De bewustwording van hun eigen onhandigheid remt hen vervolgens af in het bewegen. Deze ontdekking onderstreept hoe belangrijk het is, om kinderen zo jong mogelijk al veel te laten bewegen en hen motorisch vaardig te maken. Zodat ze later ook blijven bewegen.