Alles over sport logo

Hoe kunnen kinderen zich optimaal sportief ontwikkelen?

Wat maakt dat kinderen later succesvol worden in sport? En hoe kunnen we die kennis inzetten om de sportieve ontwikkeling van álle kinderen te verbeteren? Het proefschrift van Sebastiaan Platvoet (HAN) geeft docenten beweegonderwijs, trainers en coaches nieuw inzicht in dit vraagstuk.

Onderzoek naar sportief succes bij kinderen

Als we de sportieve ontwikkeling van álle kinderen willen verbeteren, hebben we kennis nodig over wat kinderen succesvol maakt in sport. Om preciezer te zijn: wat maakt dat jonge kinderen (t/m 10 jaar) later succesvol kunnen worden in sport?

Opmerkelijk genoeg is er in de wetenschappelijk literatuur nog maar weinig aandacht voor deze doelgroep. Het proefschrift van Sebastiaan Platvoet vult dit gat, door een aantal belangrijke vragen te stellen. In begrijpelijke taal uitgelegd, richt zijn proefschrift zich op vier hoofdvragen:

  1. Wat zijn volgens docenten bewegingsonderwijs de capaciteiten van kinderen die later succesvol worden in sport?
  2. Hoe kun je deze capaciteiten goed beoordelen in de praktijk?
  3. Zien we deze capaciteiten ook terug bij kinderen die nu geselecteerd worden voor de topsport? Of zien we bij hen juist andere – sportspecifieke – vaardigheden?
  4. Kun je de capaciteiten die docenten noemen eventueel verder ontwikkelen bij kinderen? Bijvoorbeeld door een interventieprogramma?

Behoorlijk complexe vragen, die we in dit artikel verder uitleggen en vertalen naar de praktijk. In de onderstaand filmpje legt de onderzoeker het zelf heel duidelijk uit:

1. Werkhouding en sportief leervermogen

Volgens bewegingsexperts zien we bij kinderen die later kunnen excelleren in de sport vooral de volgende twee eigenschappen terug:

  • werkhouding (hard willen werken, doelgericht)
  • sportief leervermogen (doorzettingsvermogen, snel aanwijzingen op kunnen pikken en omzetten)

Daarnaast spelen ook de volgende kenmerken een iets kleinere rol:

  • motoriek (sprongkracht, balans – met name belangrijk voor uitvoeringsgerichte, individuele sporten zoals turnen)
  • creativiteit (originele oplossingen gebruiken)
  • interpersoonlijke vaardigheid (goed om kunnen gaan met anderen, leiding kunnen nemen/geven – met name belangrijk bij teamsport)
  • intellectuele vaardigheid (slim)

Kinderen met veel sportieve mogelijkheden kenmerken zich dus vooral door hun werkhouding en sportief leervermogen. En daarbij maakt het niet uit in welke type sport zij later zouden willen excelleren. Het is belangrijk dat docenten, trainers en coaches zich daarvan bewust zijn. Zodat zij juist déze twee eigenschappen bij jonge kinderen kunnen stimuleren en proberen aan te leren.

Dit resultaat uit het onderzoek pleit er dus voor om jonge kinderen sportbrede programma’s aan te bieden. Minder gericht op het type sport, maar waarin het ontwikkelen van werkhouding en sportief leervermogen prioriteit nummer één is. Dit geldt voor zowel het bewegingsonderwijs als in sport. Het proefschrift van Platvoet geeft als suggestie om dit op te nemen in de curricula van bijvoorbeeld ALO’s en in opleidingen voor trainers en coaches.

2. Monitoren van motoriek en gedrag

Om sportieve ontwikkeling bij kinderen te stimuleren, moeten we ze uitdagen om te leren. De motorische vaardigheden van kinderen zijn de afgelopen jaren weliswaar achteruit gegaan, maar hun vermogen om (motorisch) te leren niet! Door de vaardigheden van kinderen regelmatig te monitoren, herken je excellente leerlingen op basis van de ontwikkeling die ze doormaken – in plaats van een statische momentopname.

Monitoren is dus belangrijk. Maar hoe doe je dat in de praktijk van bijvoorbeeld het bewegingsonderwijs? Daarvoor combineerde de HAN verschillende bestaande motoriektesten. Daarmee ontstond een nieuwe test, die het volledige spectrum van fundamentele bewegingsvaardigheden van kinderen meet. …

Meer over de BLOC test

Fundamentele bewegingsvaardigheden zijn de basis van het bewegen. Een goede beheersing van deze vaardigheden zorgt ervoor dat je 1) gaat bewegen en 2) in staat bent meer complexe vaardigheden in een later stadium aan te leren. De BLOC test kijkt naar balans/stabiliteit, locomotorische en object controle vaardigheden, bij meerdere meetmomenten. En stelt vervolgens vast hoe goed een kind deze vaardigheid beheerst en ontwikkeld heeft. Dat maakt het mogelijk meer in te spelen op de individuele mogelijkheden van elk kind. Deze test is bovendien geschikt voor een praktijksetting, zoals het bewegingsonderwijs. In een les van 45 minuten kun je 25 kinderen testen.

3. Vroeg selecteren is onnodig en onverstandig

Werkhouding en sportief leervermogen bepalen in de perceptie van experts voor een groot deel in hoeverre kinderen later succesvol zijn in sport. Maar het huidige selectiesysteem in de Nederlandse sport werkt anders.

Op dit moment selecteren we op jonge leeftijd de kinderen van wie we denken dat ze uiteindelijk de meeste kans hebben om te excelleren. Dat zijn in de praktijk vaak kinderen die iets ouder, groter, of sterker zijn. Die kinderen blinken vaak al vroeg in prestaties in wedstrijden. En juist dáár zijn de scouts aanwezig.

Terwijl dit niet persé de kinderen zijn met de beste werkhouding en sportief leervermogen. Kinderen met deze twee veelbelovende capaciteiten worden nu mogelijk nog over het hoofd gezien als latere toppers. Daarom pleit Platvoet in zijn proefschrift voor minder nadruk op prestaties en meer nadruk op plezier en ontwikkeling van álle kinderen. Juist door die ontwikkeling te volgen – met name tijdens de training – ontdekken we de kinderen met het beste potentieel. Vroege prestaties blijken namelijk slechte voorspellers voor latere prestaties.

4. Ontwikkelen sportief leervermogen?

Het ontdekken en selecteren van kinderen met de beste werkhouding en grootste sportief leervermogen is één ding. Nog interessanter is: kunnen we deze vaardigheden actief stimuleren bij kinderen?

Zoals we al concludeerden adviseert Platvoet in zijn proefschrift om kinderen sportbrede programma’s aan te bieden, waarin het ontwikkelen van werkhouding en sportief leervermogen centraal staan. Het bewegingsonderwijs is hiervoor een hele mooi plek. Daarmee bereik je immers alle kinderen. En door de kwaliteiten van de vakleerkrachten kan breed motorisch opleiden centraal staan in het bewegingsonderwijs.

Ook de manier van onderwijzen is daarbij heel belangrijk, namelijk het toepassen van ‘doelgericht leren’. Uit het proefschrift blijkt dat als kinderen doelgerichte instructie krijgen, doelgerichte oefeningen krijgen en doelgerichte individuele keuzevrijheid hebben, ze in een hele korte tijd hun fundamentele bewegingsvaardigheden kunnen ontwikkelen. In een periode van vier weken tijd, kunnen kinderen dan met slechts acht minuten oefenen per week ‘achterstanden ten opzichte van normscores van vroeger’ inhalen.

En dat is natuurlijk heel waardevol voor álle kinderen op álle niveaus – ongeacht hun latere kans op uitblinken.

Een van de conclusies van Platvoet is dus dat kinderen met een hoger sportief leervermogen, gemiddeld ook betere fundamentele bewegingsvaardigheden hebben. Ook ontwikkelen deze kinderen zich in een periode van zes maanden méér, dan de kinderen met een laag sportief leervermogen.

En dat begint allemaal bij het goed ontwikkelen van fundamentele bewegingsvaardigheden op jonge leeftijd voor álle kinderen (al in de eerste fase van hun ‘sportcarrière’). Door het ontwikkelen van werkhouding en sportief leervermogen centraal te stellen in bijvoorbeeld beweegonderwijs, kunnen we niet alleen een goudmijn aan toekomstige toppers aanboren, maar helpen we álle kinderen om hun maximale beweegpotentieel te benutten op hun eigen niveau.

Sebastiaan Platvoet is teamleider en hoofddocent/onderzoekerbij de HAN University of Applied Sciences. Zijn promotie onderzoek heeft hij uitgevoerd aan de Rijksuniversiteit Groningen onder begeleiding van prof dr Chris Visscher en dr Marije Elferink-Gemser. Download het proefschrift ‘Physical education : a gold mine for the development of future successful athletes?


Beweegstimulering
Onderwijs
Jonge kinderen, Kinderen
bewegingsonderwijs