Wie ben je en wat doe je aan talentontwikkeling?
“Ik ben Els Barenbrug en werkzaam als vakdocent bewegingsonderwijs op basisschool Het Talent in Lent, Nijmegen-Noord. Bij ons op school gaan we uit van het begrip erkende ongelijkheid in plaats van talentontwikkeling. Alle kinderen zijn natuurlijk verschillend maar dat is niet erg. We stemmen ons onderwijs en onze begeleiding af op al deze verschillen. We doen een project met de HAN om te kijken hoe we binnen het bestaande onderwijs extra aandacht kunnen geven aan bewegingsonderwijs. Ik zit dus in de hoek van de breedtesport. Ik ben niet verbonden aan een vereniging en ik ben ook geen combinatiefunctionaris. Ik ben echt in dienst van de school, vijf dagen in de week.”
Wat is een sport- en beweegtalent?
“Heel lastig om hier een definitie van te geven die niet lijkt op wat er in het woordenboek staat. Een sport- en beweegtalent of talentontwikkeling is volgens mij iemand met een vaardigheid of eigenschap, een gave, die uitzonderlijk is en waarmee hij of zij zich onderscheidt van anderen. Ik wil er later nog even op terugkomen, als dat kan. Een sport- en beweegtalent is trouwens ook iemand die niet snel opgeeft en maar blijft proberen. Een persoon die steeds zijn of haar eigen grenzen opzoekt en wil verleggen.”
Zo herken je ook een sport- en beweegtalent?
“Wel volgens onze visie. Voor het project met de HAN hebben wij een extra gymgroep samengesteld. Dat gebeurt via een meting waarbij de motorische vaardigheden van de kinderen wordt vastgelegd. Ook is er een potentiescan gemaakt. Daar zitten onderdelen bij als werkhouding en ontwikkelvermogen. Kinderen worden ‘gescoord’ tijdens de gymles op die onderdelen. Kinderen die motorisch hoog scoren en het ook goed doen volgens de potentiescan komen in aanmerking voor dat uurtje extra gym. Dan merk je dat er kinderen zijn die na tien keer proberen, reageren met: ‘Laat maar.’ Een talent probeert het nog dertig keer en denkt dan: ‘Yes, weer een extra stap.’ Een talent haalt net wat meer uit zichzelf. Het is oefenen, oefenen en oefenen totdat het lukt. Die extra groep telt trouwens 24 kinderen uit verschillende groepen. Tijdens reguliere gymlessen zitten groep 3 en 4 bij elkaar, groep 5 zit samen met 6 en ook de groepen 7 en 8 gymen samen. Maar door dit project ontstaat voor de meesten weer een andere dynamiek. Kinderen die bijvoorbeeld de besten zijn in hun eigen klas zijn dat niet in deze groep extra gym.”
Schuilt in iedereen een talent?
“Ja. Dat talent kan trouwens van alles zijn, dus ook buiten de sport. Alleen is het aan jezelf of je omgeving hoe je daar mee omgaat en of je dat talent er ook uithaalt. Toch blijft het een lastige vraag. Want ik denk weleens: wat is eigenlijk mijn talent? Niet per se mijn sportvaardigheid. Ik doe lekker mee met de anderen. Mijn kracht is vooral dat ik bijna altijd vrolijk ben en enorm positief ingesteld. Dat vind ik best een talent. Als je ziet hoe sommige collega’s of kinderen weleens binnenkomen met de ziel onder hun arm… Ik ben in staat anderen mee te krijgen in mijn enthousiasme. Zo zie je maar, ook een karaktertrek kan een talent zijn. Maar dat talent komt er alleen niet bij iedereen helemaal uit. Als je talent niet wordt gevoed, gesteund, gekend of herkend… Er gaat echt heel veel talent verloren. Doodzonde.”
“We leven in een zesjescultuur. Sander Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft dat ook zo uitgesproken. Hij is trouwens al eens bij ons op school geweest. Vanwege onze kijk op talent. Hij wil iets aan die zesjescultuur doen. Stel, je bent sterk in spelling, maar zodra er een toets komt, presteer je niet. Omdat je je best niet doet. Juist voor kinderen die ergens in excelleren, is het hartstikke zonde als ze niet een beetje hun best doen op het moment dat het moet. Dat hoefde lange tijd niet in het onderwijs, zo leek het. Gelukkig zie ik een omslag. De gedachte van ‘als we iedereen maar een beetje meekrijgen dan is het goed’ maakt steeds meer plaats voor ‘laten we eruit halen wat er in een kind zit’. Ik denk dat die houding ook steeds meer aansluit bij de maatschappij.”
Waarom doet jouw school aan talentontwikkeling?
“We willen recht doen aan ieder kind. Het project dat we met de HAN doen, sluit daar heel goed op aan. Vanuit de visie dat je met bewegingsonderwijs iedereen bereikt en de vijver groter maakt. Verder zijn we bezig om kinderen die cognitief of met rekenen al wat verder zijn meer aan te spreken op hun vaardigheden. We kijken op school dus heel erg wat een kind goed kan en proberen daar de extra’s te bieden. Door kinderen beter te maken in wat ze al goed kunnen. Dat gebeurt nog te weinig op scholen vind ik. We hebben bij ons op school een verticaal gegroepeerd system. Bij ons zitten er niet dertig kinderen in groep 8 en iedereen volgt dezelfde instructie. We werken met verschillende leerlijnen. We willen kinderen niet onder- maar ook niet overvragen. Het system van met z’n dertigen een soort instructie volgen is echt niet meer van deze tijd. Niet iedereen stroomt na acht jaar toch uit met een havo-profiel? Dus kun je niet acht jaar lang dezelfde stof aanbieden.”
Hoe ondersteun je talent?
“Door – zoals in ons geval – een extra gymmoment aan te bieden. Vanuit een andere invalshoek dan gebruikelijk. Binnen de reguliere leerlijn wordt gekeken naar afzonderlijke aspecten zoals springen en zwaaien. Bij het talentenprogramma maken we gebruik van het Athletic Skills Model: coördinatie-elementen om het aanbod te differentiëren. Activiteiten worden aangepast door middel van deze elementen. Dit wordt als insteek gebruikt om ‘coördinatie als uitgangspunt in de ontwikkeling bij jonge kinderen’ goed te kunnen waarborgen.”
“We laten kinderen tegelijkertijd verschillende vaardigheden uitoefenen. Bijvoorbeeld basketballen op het ritme van muziek. Touwtjespringen op een trampoline. En schommelen terwijl je tegelijkertijd moet mikken op een bepaald doel. Of voetballen in de zaal, maar dan wel op sokken. Wat is het gevaar van op sokken voetballen in de zaal? Je glijdt uit. Dus zal je je coördinatie moeten aanpassen. Een interessante manier van denken waar ik als vakleerkracht niet in ben opgeleid.”
Hoe eerder je een talent signaleert hoe beter?
“Kijk ik naar de echt grote talenten dan zou ik zeggen: ja, het is goed om dat talent zo vroeg mogelijk verder te kunnen ontwikkelen. Maar ik ben natuurlijk ook bewegingsonderwijskundige. Dan zeg ik dat het goed is om kinderen zo vroeg mogelijk goed te leren bewegen en pas later te specialiseren. Dat is ook de gedachte van de HAN. Van sommige jonge kinderen wordt er al snel gezegd dat het een natuurtalent is. Bijvoorbeeld in het turnen. Daarna laat men dat kind alleen maar turnen. Vervolgens blijkt het talent van dat kind toch heel ergens anders te liggen. Motorische talenten zou ik een breed programma blijven aanbieden. Verschillende sporten hebben weer andere piekleeftijden. Turnsters pieken jonger dan tennissers. Daar moet je dus rekening me houden. En wat als iemand wel een talent is maar niet wil trainen? Alleen ergens goed in zijn is niet meer genoeg. Je moet er wel voor willen werken.”
Wat is jouw stip aan de horizon?
“Tegemoetkomen aan de erkenning van het talent bij kinderen die in eerste instantie misschien niet als talent worden gezien. En recht doen aan de verschillen. Zou je bij ons op school vragen welke kinderen er aan die extra keer gym willen meedoen, dan zou je veel aanmeldingen krijgen. Maar ja, de uiteindelijke groep bestaat dus maar uit 24 kinderen. Vooral voor kinderen ligt dat best moeilijk. Je moet het echt communiceren waarom het zo is. Maar als je dat open en helder bespreekt, dan is dat meestal zo uit te leggen. Ook dat is erkende ongelijkheid.”
Wilde je nog terugkomen op jouw definitie van talent?
“Graag. Spreken we bij talent alleen van het niveau Daphne Schippers? Of is een talent iemand die boven het gemiddelde zit? De leeftijden van de kinderen bij ons op school liggen tussen de vier en twaalf jaar. Misschien behoren er een paar op die leeftijd in hun sport wel bij de top. Wij zeggen gewoon: deze kinderen hebben motorisch zeer vaardige kwaliteiten maar het is nog allemaal potentieel. Er gebeurt straks nog heel veel in hun leven wat dit talent kan voeden of juist in de weg staan. Stel dat wij in 2028 met Nederland minder olympische medailles zouden halen, zaten wij er dan naast met onze methode nu? Of zijn we juist verstandig geweest?”