
Monitor Sportuitgaven Gemeenten
In dit artikel vergelijken we de gemeentelijke uitgaven aan sport en bewegen over de afgelopen vijf jaar: van 2017 tot en met 2023. We baseren ons op de Monitor Sportuitgaven Gemeenten van het Mulier Instituut.
De cijfers voor 2023
Gemeenten ontvangen enerzijds geld voor sport (inkomsten vanuit bijvoorbeeld de rijksoverheid) en geven anderzijds geld uit aan sport (kosten voor bijvoorbeeld accommodaties en sportstimulering). Als we deze inkomsten en uitgaven tegen elkaar afzetten, zien we ‘wat sport gemeenten jaarlijks kost’. Ofwel: de netto uitgaven van gemeenten aan sport.
In 2023 waren de netto uitgaven aan sport door gemeenten 6% hoger dan het jaar ervoor.
- In 2023 hadden sportaccommodaties te maken met de stijgende energiekosten en bouw- en onderhoudskosten. Wat vooral zorgde voor de stijging van de netto uitgaven aan sportaccommodatie (9,5%). De netto uitgaven aan sportbeleid en activering zijn met 3,6% gedaald, voornamelijk door hogere inkomsten via de energiesteunmaatregelen die de gemeente van de overheid ontvingen.
- In 2023 werden voor het eerst de gelden van de Brede SPUK uitgekeerd, waaronder de financiering van het Sportakkoord II en de Brede Regeling Combinatiefuncties. De bedragen zijn voor sommige gemeenten veranderd ten opzichte van 2022, maar er kan niet worden vastgesteld dat deze financiering voor de stijging van de inkomsten of uitgaven heeft gezorgd.
- Ten opzichte van de inflatie waren de netto uitgaven met 2% gestegen[1].
Uitgaven aan sport en bewegen over de tijd
De gestegen netto uitgaven aan sport passen in een trend. Tot en met 2023 stegen de netto uitgaven van gemeenten elk jaar op rij. Alleen 2021 wijkt af. Tijdens het coronavirus liepen gemeenten veel inkomsten mis uit bijvoorbeeld accommodatieverhuur en entreegelden. Hiervoor ontvingen gemeenten tijdelijk financiële compensatie van het Rijk. Door die extra inkomsten waren de netto uitgaven van gemeenten aan sport dus tijdelijk lager.
Vanaf 2017 nam ook na verrekening van de inflatie de netto uitgaven meestal toe. Alleen in 2022, was door de hoge inflatie, de inflatie sterker dan de toename in de uitgaven[1,2].
Hoeveel geven gemeenten uit aan sport per inwoner?
In 2023 gaven gemeenten gemiddeld €71,30 per inwoner uit aan sport: het hoogste bedrag sinds 2017. Ongeveer driekwart daarvan gaat naar sportaccommodaties. De rest gaat naar sportbeleid en -activering. Hierin is verhoudingsgewijs weinig veranderd in de afgelopen jaren. Het meeste geld gaat nog steeds naar de ‘hardware’ van de sport. En hoewel in sportbeleid steeds meer aandacht is voor sport als middel in andere domeinen – zoals armoedebeleid en sociale zekerheid – zien we dit nog niet terug in de verhouding binnen de uitgaven[2].
Een heel groot deel van de uitgaven van gemeenten wordt besteed via externe partners. Denk hierbij aan partners die de exploitatie van sportaccommodaties verzorgen, of gemeentelijke sportbedrijven die het sportbeleid uitvoeren. Deze kosten stegen het sterkst de afgelopen jaren: een signaal dat gemeenten verhoudingsgewijs steeds meer uitbesteden.
Los hiervan investeerden gemeenten in 2023 ook nog €100,60 per inwoner in ‘Openbaar groen en (openlucht)recreatie’. Een deel daarvan betreft investeringen in sport en bewegen – bijvoorbeeld om de buitenruimte beweegvriendelijker te maken. Een ander deel gaat echter naar niet-sportgerelateerde zaken zoals aanplanten van bomen. Dat valt niet uit te splitsen. Vanaf 2017 steeg deze post met €29 per inwoner[1].
Verschillen grote en kleine gemeenten
De omvang van een gemeente zegt iets over hoeveel die gemeente uitgeeft aan sport en bewegen. Voor uitgaven aan sportbeleid en -activering zien we de volgende trends:
- Sterk stedelijke gemeenten (zoals Arnhem, Den Bosch, Amersfoort en Assen) geven het meeste uit aan sportbeleid en -activering. Hier wonen relatief meer mensen met een lage sociaaleconomische positie en mensen met een niet-Westerse achtergrond. Sportdeelname is voor deze groepen vaak lager. Er is relatief gezien meer geld nodig om deze groepen te activeren.
- In niet-stedelijke gemeenten liggen de uitgaven gemiddeld sowieso lager, maar zien we door de jaren heen wél een stijging in de uitgaven aan sportbeleid- en activering.
Voor uitgaven aan sportaccommodaties zien we de volgende trends:
- Middelgrote gemeenten besteden het minst aan sportaccommodaties.
- De grote steden geven veruit het meest uit aan sportaccommodaties. Door hun centrumfunctie is er vaak veel en gevarieerd sportaanbod, waar ook inwoners van kleinere omliggende gemeenten gebruik van maken. Daardoor hoeven die aangrenzende gemeente zelf minder geld te besteden aan accommodaties[3].
Relatie uitgaven met sport- en beweegdeelname
Gemeenten maken sportbeleid om (vooral inactieve) inwoners aan te zetten tot bewegen en sporten. Er wordt soms verwacht dat in gemeenten die hier meer aan uitgeven, inwoners ook beter scoren op ‘wekelijkse sport- en beweegdeelname’ of op ‘voldoen aan de beweegrichtlijnen’. De monitor van 2020 onderzocht of dit verband bestaat. Het korte antwoord is: nee.
Er is geen relatie aangetoond tussen de gemeentelijke uitgaven aan sportbeleid en -activering enerzijds, en de sportdeelname van inwoners anderzijds. Sterker nog, het omgekeerde is soms waar: gemeenten die veel uitgeven aan sport en bewegen doen dat vaak juist omdat hun inwoners nog zo slecht scoren. En gemeenten die weinig uitgeven, doen dat soms juist omdat hun inwoners toch al veel sporten.
Hoe goed jouw inwoners scoren op sportdeelname, wordt veel sterker bepaald door bijvoorbeeld hun sociaaleconomische kenmerken en gezondheid, dan door de hoogte van jouw gemeentelijke uitgaven aan sport[4].
Relatie accommodaties met sport- en beweegdeelname
Er is ook geen duidelijk verband tussen het aantal sportaccommodaties in jouw gemeente, en hoe jouw inwoners scoren op sportdeelname. De sociale omgeving (voel je sociale veiligheid, heb je mensen in je netwerk die ook sporten?) blijkt veel bepalender voor sportdeelname, dan de fysieke omgeving (hoeveel sportaccommodaties zijn er?)[5].
Doen sportaccommodaties er dan niet toe? Toch wel. Uit ander onderzoek blijkt dat een grotere diversiteit aan soorten sportaccommodaties, de nabijheid hiervan voor inwoners en de ervaren toegankelijkheid wél een positieve invloed hebben op de sportdeelname[5,6]. Bij het maken van keuzes in accommodatiebeleid is het dus goed om te beseffen: meer accommodaties is niet per sé de oplossing om inactieve groepen te bereiken. Kijk ook eens naar een goede verdeling van accommodaties over de gemeente (specifiek in inactieve wijken) en een goede diversiteit in sportaanbod.
Hoe verhoudt sport zich tot andere gemeentelijke uitgaven?
De uitgaven aan sport ten opzichte van de totale gemeentelijke uitgaven zijn relatief klein, maar stabiel over de jaren. In totaal besteden gemeenten 2,3% van hun totale uitgaven aan sport. De uitgaven aan openbaar groen en (openlucht)recratie betreffen ook ongeveer 2,2%[1].
Zoomen we in op de post vrijetijdsuitgaven van de gemeente, dan zien we dat sport en bewegen hier ongeveer 30% van uitmaken. Ook dit is stabiel over de jaren heen. En ook de uitgaven aan openbaar groen en (openlucht) recreatie betreffen ongeveer 31%[1].
Conclusie: geen bezuinigingen op sport
Het blijkt dus dat gemeenten over de afgelopen jaren gezien niet bezuinigd hebben op hun uitgaven aan sport en bewegen. Anderzijds heeft sport ook geen grotere, belangrijkere plek gekregen binnen de totale uitgaven. De stijgende bouw- en onderhoudskosten en energieprijzen zorgen voor noodzakelijke extra uitgaven. Dit geeft druk op de exploitatie van sportaccommodaties.
Daarnaast zijn er zorgen over de sportuitgaven van de gemeente in de toekomst. De huidige Specifieke Uitkeringen komen te vervallen en worden ondergebracht in het gemeentefonds en worden in totaal met 10% verminderd vanaf 2026. Voor sport zijn dit relevante regelingen, zoals de Brede SPUK – met onder andere de financiering van het Sportakkoord II, de Brede Regeling Combinatiefuncties en het Gezond en Actief Leven Akoord (GALA) – en de SPUK stimulering sport. Omdat het geld in het gemeentefonds niet meer geoormerkt is, kan het geld voor alles worden ingezet. Dit is ook een angst vanuit de sportbeleidsambtenaren[7].
Daarnaast hebben alle gemeente in 2026 te maken minder budget in het gemeentefonds – het zogenoemde ravijnjaar. Dat komt door een overgangsjaar naar een nieuw financieringssysteem. Omdat sport en bewegen geen wettelijke taak is, vrezen gemeenten dat ze nu wel moeten gaan bezuinigen op de sportuitgaven[7].
Het Mulier Instituut houdt de komende jaren de ontwikkelingen rondom de uitgaven aan sport in de gaten.
Bekijk ook
De overzichtspagina met verschillende producten die de waarde van sport en bewegen laten zien
Meer lezen?
- Bekijk alle Monitoren Sportuitgaven Gemeenten vanaf 2015.
- Lees meer over de overige uitgaven aan sport en bewegen.
- Wat levert het investeren aan sport en bewegen op? Lees het in dit artikel over de Social Return On Investment (SROI).
- Vijf vragen over de kabinetsplannen en de betaalbaarheid van sport
Bronnen
- Eldert P van. Monitor sportuitgaven gemeenten 2023: gemeentelijke uitgaven aan sport in de periode 2017 tot en met 2023. Utrecht: Mulier Instituut; 2025.
- Hoogendam A, Ruikes D, Hoekman RHA. Monitor lokaal sportbeleid 2020: de gemeente als coproducent. Utrecht: Mulier Instituut; 2021.
- Dool R van den, Eldert P van. Monitor sportuitgaven gemeenten 2019: een overzicht van de uitgaven in 2019 plus samenhangende vraagstukken. Utrecht: Mulier Instituut; 2021.
- Eldert P van, Beekman T. Monitor sportuitgaven gemeenten 2020: gemeentelijke uitgaven aan sport in 2020 en verdieping op specifieke vraagstukken. Utrecht: Mulier Instituut; 2021.
- Hoekman RHA. Sport policy, sport facilities and sport participation: a socio-ecological approach. Nijmegen: Radboud Universiteit; 2018.
- Wang Y, Steenbergen B, Krabben E van der, Kooij HJ, Raaphorst K, Hoekman RHA. The impact of the built environment and social environment on physical activity: a scoping review. International Journal of Environmental Research and Public Health 2023: 20; pp. 6189.
- Geurink N, Kools M. Hoekman RHA. Impact hoofdlijnenakkoord op gemeentelijk sportbeleid. Utrecht: Mulier Instituut; 2024.