Huidige situatie: seizoens- en jaartarieven voor sportvelden
Sportvelden worden doorgaans in gebruik gegeven tegen betaling van een seizoens- of jaartarief. Verenigingen krijgen door het betalen van een seizoens- of jaartarief een lange periode het gebruiksrecht van de sportvelden[1]. In de meeste gevallen is onderhuur niet toegestaan, waardoor de sportvelden één gebruiker hebben. Slechts één op de tien verenigingen betaalt voor het plaatsgevonden gebruik van een sportveld per uur of dagdeel.
Figuur 1: Wijze van tarifering sportvelden, aangegeven door verenigingen (in procenten, n=201)
De theorie: uurtarieven voor sportvelden
In een exploitatiemodel met uurtarieven geven verenigingen voorafgaand aan het seizoen de uren (in een weekrooster) door waarop zij gebruik willen maken van de sportvelden. De vereniging die als hoofdgebruiker van een sportveld wordt gezien, krijgt voorrang bij de verdeling van de uren. De overige uren zijn beschikbaar voor gebruik door andere partijen. De aanvragen hiervoor lopen via de exploitant – meestal de gemeente of het sportbedrijf. De exploitant kan de uren zelf actief bij partijen aanbieden. Als de sportvelden niet bespeelbaar zijn, bijvoorbeeld door zware regenval of vorst, kan de betalingsverplichting vervallen. Ook als de behoefte van een gebruiker verandert, bijvoorbeeld door het wegvallen van een team, kunnen deze uren worden teruggegeven.
De praktijk: weinig animo, maar groeiende
Het merendeel van de sportvelden in gemeenten met een flexibel exploitatiemodel is – ondanks de mogelijkheden– in gebruik door één vereniging. Wel wordt in elke gemeente een toenemende trend waargenomen. Het aantal partijen dat een aanvraag voor deelgebruik van een sportveld heeft ingediend, is de afgelopen jaren gestaag toegenomen.
In gemeenten waar de druk op de beschikbare (sport)ruimte hoog is, lijkt (iets) meer belangstelling te zijn voor deelgebruik van sportvelden. Enerzijds komt deze belangstelling van kleinere (opkomende) verenigingen die geen ‘eigen’ sportveld hebben. Voorbeelden hiervan zijn net opgerichte rugbyverenigingen die (tijdelijk) trainen op voetbalvelden of kleine frisbeeverenigingen die op hockeyvelden spelen. Anderzijds zijn in steden vaker andersoortige sportaanbieders actief die gebruik willen maken van de sportvelden. Dit zijn bijvoorbeeld alternatieve competitieaanbieders die inspelen op de wens van sporters om buiten verenigingen flexibel, ongebonden, maar competitief hun sport te beoefenen. Of de hockey- en voetbalscholen waar jonge sporters zich buiten de vereniging kunnen laten bijspijkeren op technisch, tactisch of fysiek gebied.
Belemmeringen: verschillen in eigendom zorgen voor spanning
Ongeveer negen op de tien sportvelden in Nederland zijn in eigendom van gemeenten. De gemeente is veruit in de meeste gevallen ook de partij die de exploitatie van de sportvelden verzorgt. Dat wil zeggen: zij stelt de sportvelden (tegen betaling) beschikbaar. De kleedkamers en kantines zijn wel vaak in eigendom van een vereniging (figuur 2). Vaak verloopt het gebruik van de sportvelden dus via de gemeente, maar is voor deelgebruik medewerking van verenigingen nodig: zij zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het openen en sluiten van de kleedkamers of het in- en uitschakelen van de veldverlichting.
Figuur 2: Exploitanten van sportvelden en economisch eigenaars van de randvoorzieningen op het terrein van gemeentelijke sportparken
De bovenstaande situatie kan leiden tot spanning tussen enerzijds de gemeente of het sportbedrijf, als exploitant van de sportvelden, en anderzijds de vereniging, als hoofdgebruiker van de sportvelden en eigenaar van de gebouwen. Deze spanning doet zich met name voor als de vereniging niet graag ziet dat andere partijen gebruik maken van ‘hun’ velden. Vooral als deelgebruik nog niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden, kunnen verenigingen onwelwillend zijn om mee te werken aan intensivering van het gebruik van de velden.
Gemeenten en sportbedrijven kunnen verenigingen op verschillende manieren verleiden of verplichten tot medewerking. Zij kunnen in de gebruikersovereenkomst van de sportvelden vastleggen dat medewerking van de verenigingen voor deelgebruik is af te dwingen. Maar doorgaans vindt het deelgebruik in overleg en afstemming met de verenigingen plaats. Hierbij wordt vaak een financiële vergoeding of een korting op de huur van de sportvelden gegeven, om deelgebruik voor de verenigingen interessant te maken of om het gebruik van de randvoorzieningen door derden te compenseren.
Andere aspecten: handhaving nodig en zeer bewerkelijk, maar eerlijk en inzichtelijk
Een exploitatiemodel met uurtarieven vraagt om (meer) toezicht op het gebruik van de sportvelden en om meer administratieve inzet, zowel van de exploitant als van de verenigingen. De gemeenten en sportbedrijven hebben vaak geen (financiële) middelen beschikbaar om er actief op toe te zien of de sportvelden door de rechtmatige partij worden gebruikt of om te controleren of de sportvelden leeg zijn als dat is afgesproken. In de praktijk kan het voorkomen dat verenigingen meer uren afnemen, zodat de velden niet beschikbaar zijn voor andere partijen of om zelf de sportvelden te kunnen onderverhuren. In dit laatste geval wordt het voor commerciële partijen mogelijk om gebruik te maken van een gesubsidieerd tarief.
Verenigingen kijken voorafgaand aan het seizoen kritisch naar het aantal leden en teams en het aantal trainingsmomenten dat daarvoor wenselijk is. Zij zijn er immers bij gebaat om efficiënt met de sportvelden om te gaan, omdat de huur dan lager uitvalt. Omdat verenigingen alleen voor het plaatsgevonden gebruik betalen, wordt het model als eerlijk bestempeld. Voor de gemeenten en sportbedrijven is de registratie arbeidsintensiever dan een model waarin alleen seizoens- of jaartarieven in rekening worden gebracht. Ook kost het de exploitanten inzet om de overgebleven uren actief aan te bieden bij andere partijen en zo de exploitatieprestatie te verbeteren.
De noodzakelijke registratie in een exploitatiemodel met uurtarieven leidt inherent tot beter zicht op het gebruik van de sportvelden. In een model met seizoens- of jaartarieven is over het algemeen nauwelijks bekend hoe de sportvelden worden gebruikt en in hoeverre sprake is van leegstand.
Evaluatie gemeente Amsterdam: verder flexibiliseren of meer vaste tarieven
De gemeente Amsterdam evalueert momenteel haar huidige tarievensystematiek. De gemeente hanteert een model waarbij verenigingen voor het weekendgebruik een seizoentarief betalen. Voor de doordeweekse trainingen leveren verenigingen een rooster aan, waarna op basis van werkelijk gebruik wordt gefactureerd.
Onderzocht wordt of het mogelijk en wenselijk is om ook voor het weekendgebruik een flexibel exploitatiemodel in te voeren. Een beweging naar de andere kant wordt ook onderzocht: om juist ook voor de doordeweekse dagen een vast tarief te gaan hanteren. De ervaring leert dat het aantal aanvragen door derden beperkt is. Het flexibele model vergt veel administratie en levert nauwelijks vrije uren op. De uren die overblijven zijn de tijden in de randen van de avond en die zijn vaak niet interessant voor nieuwe huurders.
Tegenovergesteld: gemeente Vlissingen wil af van uurtarieven
De gemeente Vlissingen hanteert al meer dan twintig jaar uurtarieven voor het gebruik van haar sportvelden. De sportvelden worden bijna uitsluitend door verenigingen gebruikt. Het gemeentelijk verhuurloket ziet ook geen toenemende belangstelling voor deelgebruik van de sportvelden. Vanwege de noodzakelijke inzet voor de registratie en het infrequente deelgebruik willen zowel de gemeente als de verenigingen overstappen op een model met jaartarieven. Onderhuur zal worden toegestaan in dit model, waardoor sportparken in theorie alsnog breder kunnen worden ingezet.
Toekomst van flexibel exploitatiemodel
Een flexibel exploitatiemodel biedt in theorie meer mogelijkheden om een breder en intensiever gebruik van sportaccommodaties te realiseren. Het model met uurtarieven past ook bij de beleidsontwikkeling om te komen tot goed onderbouwd (sport)beleid en bij de ambitie om de exclusiviteit van sportaccommodaties te beperken. De praktijk wijst echter uit dat een flexibel exploitatiemodel voor sportvelden niet (direct) leidt tot een breder of intensiever gebruik van sportparken. De voornaamste reden hiervoor is het ontbreken van andere (nieuwe) partijen die gebruik willen maken van de sportvelden, naast de verenigingen die als hoofdgebruiker zijn bestempeld. Randvoorwaarden, zoals gebruik van kleedkamers of verlichting, zijn vaak niet gericht op het mogelijk maken van deelgebruik.
Het introduceren van uurtarieven kan in sommige gevallen zeker leiden tot een toename van het aantal gebruikers, maar dat is niet vanzelfsprekend. Het moet dan ook geen streven op zich worden om in Nederland alle sportaccommodaties in gebruik te geven tegen betaling van uurtarieven. Lokaal moet afgewogen worden hoe het maatschappelijk rendement van de sportparken is te vergroten door breder en intensiever gebruik. Dit kan door aanpassingen in het exploitatiemodel of bijvoorbeeld door professionalisering van de huidige structuur, zoals het aanstellen van sportparkmanagers of hoofdgebruikers gastheer maken.
Bronnen
- Schots, M., & Schadenberg, B. (2020). Open sportparken in Nederland: factsheet 2020/44. Utrecht: Mulier Instituut.