Een korte rondgang door het publiek wijst uit dat het met de plannenmakerij wel goed zit. Als rapportcijfer geven de ondertekenaars van het deelakkoord een ‘zeven min’. Een enkele onvoldoende wordt door iemand onderbouwd met de opmerking dat hij wel veel alliantievorming merkt, maar nog geen beeld heeft van wat er nou daadwerkelijk veranderd is sinds de ondertekening. Dat is nu juist de crux. De implementatie en uitvoering van het deelakkoord in het lokale beleid, scoort bij dezelfde ondertekenaars namelijk een dikke onvoldoende.
Waar komt dat door? ‘We zijn pas kort op weg en plannen maken kost tijd, maar het antwoord is complexer. Om de puzzel te maken, moeten we eerst weten welke stukjes er zijn, voordat we ze ergens kunnen leggen’, aldus Peter Barendse van Kenniscentrum Sport. ‘De bewustwording is er, maar hoe zien we dit terugkomen op lokaal niveau? De moeilijkheid is dat het eigenaarschap rond dit thema nog nergens is belegd. Er is niet één partij die het moet doen.’
Eigenaarschap
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor ‘Van jongs af aan vaardiger worden in bewegen’? Het deelakkoord moet vanuit de landelijke politiek doorvertaald worden naar regionaal en lokaal beleid. Maar het thema valt bij gemeenten onder verschillende domeinen, die op hun beurt weer te maken hebben met eigen plannen en akkoorden. Dus hoe verloopt de afstemming tussen verschillende domeinen en wie trekt de kar? ‘Het doorbreken van deze domeinen om de plannen integraal te implementeren is het moeilijkst’, aldus Liza van Koperen van het Ministerie van VWS. ‘Er is geen wettelijk kader zoals een Sportwet om op terug te vallen, alleen die van publieke gezondheid. We moeten dus steeds in gesprek met OCW om dit thema verder te verbreden. De huidige beweging bestaat uit kleine verbindingen tussen de domeinen om samen tot plannen te komen. De Beweegcirkel en de Kleine Beweegagenda zijn mooie voorbeelden. Gemeenten houden op dit thema echter zelf de regie.’
Moet er misschien een grotere verantwoordelijkheid bij scholen worden belegd? Kinderen zitten het meest van hun tijd op school en óók kinderen die bewegen minder leuk vinden, bereik je het best via school. Daar kan nog winst behaald worden. Sebastiaan Platvoet (HAN) legt uit dat wanneer je als kind goed leert bewegen, je later ook meer beweegt. ‘Maar kinderen moeten wel uitgedaagd worden om meer te bewegen. Als we dat doen, zien we dat kinderen de vaardigheid om te leren bewegen nog net zo goed beheersen als 40 jaar geleden.’ Scholen kunnen hier in hun curriculum iets mee doen. Karin Eising (OCW) geeft aan dat er hard gewerkt wordt aan een curriculumherziening (curriculum.nu). Schoolleiders en leraren hebben opgeschreven wat er anders zou moeten met sporten op school. Moet er bijvoorbeeld een verplichte vakleerkracht komen? Jorieke Steenaart (KVLO) geeft aan dat bewegingsonderwijs op scholen nu nog te veel afhangt van de voorkeur van de directie. ‘Heb je een sportieve directeur, dan heb je geluk!’
Kan het onderwijs met de huidige problematiek van lerarentekort en te hoge werkdruk wel kartrekker worden van dit thema ? Moet die rol toch bij de gemeente liggen? Dat balletje wordt, ook tijdens dit kenniscafé, nog veel heen-en-weer gespeeld. Als goed voorbeeld wordt de gemeente Arnhem genoemd. Zij hebben het ‘2+1+2’ plan ingevoerd. Dit betekent twee uur bewegingsonderwijs tijdens schooltijd, een uur beweging in bijvoorbeeld de vorm van pauzesport (er zijn meer invullingen denkbaar) en twee uur naschoolse sport in de wijk bijvoorbeeld bij een sportvereniging, BSO of op een playground.
De sportformateur als spelverdeler
Bij veel gemeenten is een sportformateur aangesteld. Deze tijdelijke functie heeft als doel om partijen aan te jagen, met elkaar te verbinden en vooral te enthousiasmeren. Marco Colson (gemeente Beesel) is net begonnen aan deze taak. Hij geeft aan dat met name op het thema vaardig in bewegen passie voor het onderwerp essentieel is om de juiste partijen aan tafel te krijgen. Hij zoekt bijvoorbeeld samenwerking met basisscholen en onderstreept daarbij het voordeel van een vakleerkracht die op goed niveau bewegingsonderwijs aanbiedt. ‘Fundamental movements’ zijn belangrijk, bewegen aanleren vanaf jonge leeftijd, zodat kinderen (ook later) meer plezier hierin hebben en houden. Breed motorisch ontwikkelen is een principe dat ook door sportbonden en de wetenschap ondersteund wordt.
Pas na het ontwikkelen van een brede motorische basis stuur je een kind naar een sportvereniging. Een hechte samenwerking tussen gemeente, onderwijs en sportclubs biedt mogelijkheden om dit waar te maken en geeft een mooie basis om verder te gaan. Zijn collega uit de gemeente Medemblik geeft aan het breder aan te pakken. Dit is zo ontstaan omdat de gemeente Medemblik uit verschillende kernen (dorpen) bestaat die allemaal hun eigen visie en kracht hebben. Ze merkt eveneens op dat de kennis over het Nationale Sportakkoord bij verenigingen vaak ontbreekt en dat beleidsmedewerkers uit aangrenzende domeinen die met dit thema te maken hebben, lang niet altijd voldoende op de hoogte zijn van het akkoord.
Beweegplezier
Tijdens de bijeenkomst wordt duidelijk dat de sleutel voor succes ligt in de samenwerking tussen professionals en in het delen van goede voorbeelden. Het onderwerp is vanuit verschillende sectoren aangevlogen. Ieder met zijn eigen belangen en eigen aanpak. Het is een collectief gedragen mening dat de verbinding gemaakt moet worden tussen gemeenten, onderwijs, sportverenigingen, ouders en wijken. We moeten meer naar elkaar toe bewegen, de verkokering doorbreken en vooral meer doen. De samenleving is weliswaar veranderd, maar dat geldt niet voor de manier waarop we een kind leren bewegen. Wordt het niet eens tijd dat we daar iets aan veranderen? Zodat kinderen meer plezier krijgen, hebben en houden, in het beter leren bewegen.
Licht in de betonwoestijn
Dat is de titel van de gesproken column van sporthistoricus en publicist Jurryt van de Vooren. Tijdens het Kenniscafé Sport Live! (september 2019) vertelde hij zijn verhaal over de vraag hoe we door de jaren heen de jongste generatie beter en meer in beweging proberen te krijgen. Tot zover andere tijden. Terug naar de onze.