Kampioenen trekken aandacht. Alleen al daarom kunnen ze een positief effect hebben op de ontwikkeling van hun sport. Soms raken sponsors geïnteresseerd of het inspireert mensen om eens naar een evenement te komen. Maar de hamvraag is: leidt topsportsucces ertoe dat meer mensen die sport gaan beoefenen?
Van Ard & Keessie tot Dafne en Epke
Vijftig jaar sprak men over het Ard-en-Keessie-effect, naar het schaatsduo Ard Schenk en Kees Verkerk. Hun successen zouden hebben geleid tot veel nieuwe schaatsers. Tegenwoordig hebben we het over het Dafne-effect, hoewel je hier de naam van elke Nederlandse kampioen kunt invullen: Epke, Tom of Kiki. In het sportonderzoek heet dit het trickle-down-effect, letterlijk het doorsijpel-effect.
Er bestaan grote misverstanden over de vermeende positieve effecten van prestaties van topsporters op de sportdeelname. Zo dachten media na het succesvolle EK vrouwenvoetbal van 2017 ten onrechte dat hierdoor meer meisjes en vrouwen zouden gaan voetballen. En na de successen van Dafne Schippers hielden veel atletiekclubs – ook onterecht – rekening met een grote toestroom van nieuwe leden.
Zelfs in officiële beleidsstukken komen deze misverstanden terug, zoals in het voorwoord van de Sportnota 2017 -2020 van de gemeente Utrecht. Daarin schreef Paulus Jansen, wethouder sport: “Utrecht is trots op de prestaties van haar topsporters bij de Olympische Spelen in Rio de Janeiro met prachtige medailles bij atletiek, roeien en hockey vrouwen. Zo worden nog meer mensen geïnspireerd om te gaan sporten.” Ook sportbonden doen regelmatig dit soort uitspraken.
Geen relatie topsportsucces en groei breedtesport
Toch bestaat er helemaal geen relatie tussen het succes van topsporters en de groei van hun sport in de breedte, zo laten we zien in dit artikel. Hierbij gaan we vooral uit van officiële ledentallen van de sportbonden en het aantal nieuwe verenigingen. Daarbij is onderzocht of er zo’n grote trendbreuk is geweest dat het een trickle-down-effect is. De gegevens hiervoor komen uit bestaand onderzoek of databestanden.
Criteria van het trickle-down-effect
Het boek Verborgen Competitie uit 1994 van sportsocioloog Maarten van Bottenburg geeft de volgende criteria van het trickle-down-effect*:
- De groei van een sportbond is groter dan in de voorafgaande jaren. Er vindt dus een versnelling plaats.
- De procentuele groei van deze sportbond is groter dan die van de sportbonden waar zich in dat jaar géén kampioenschap voordeed. De procentuele groei is ook groter dan de algemene groei van het aantal sportbeoefenaars.
- De procentuele groei van de sportbond is groter dan de groei in deze sporttak in vergelijkbare omringende landen, waar géén kampioenschap te vieren viel.
* Hierbij gelden als indicatoren:
- tot De Tweede Wereldoorlog: het aantal verenigingen
- na De Tweede Wereldoorlog: het aantal leden van sportbond
Het trickle-down-effect in cijfers
Van Bottenburg toonde al aan dat verschillende bekende sportgebeurtenissen geen trickle-down-effect hadden. Bijvoorbeeld bij Ard & Keessie – nota bene de eerste naamgevers. In 1966 brak dit schaatsduo door, maar daarna daalde het aantal leden van de KNSB juist langdurig. Ook allerlei andere sporthoogtepunten veroorzaakten geen stijgend ledenaantal bij de betreffende bonden.
Mannenvoetbal in 1988
Van Bottenburg liet al zien dat de KNVB geen groeiende ledenaantallen kende na het door Oranje gewonnen EK voetbal van 1988. Uit de statistieken blijkt duidelijk dat er na 1988 geen extra groei ontstond bij de KNVB, maar hoogstens een stop van een langdurige daling. Pas begin deze eeuw was er weer een grote groei, overigens grotendeels veroorzaakt door de aanwas van meisjes en vrouwen.
Een opvallende tendens in het voetbal is dat een groeiend aantal KNVB-leden lid is van een dalend aantal verenigingen. Met andere woorden: de gemiddelde voetbalclub wordt steeds groter. Het breekpunt ligt begin jaren zeventig, bij de start van de ontzuiling. Binnen 25 jaar halveert het aantal voetbalclubs. Clubs met weinig toekomstperspectief hopen te kunnen voortbestaan als de de krachten bundelen. Verschillende levensovertuigingen komen zo samen.
Deze concentratie zal de komende. jaren verdere toenemen, aangestuurd door gemeenten die met een kritische blik kijken naar de bezettingsgraad van de velden. Gedwongen door bezuinigingen en worden voetbalaccommodaties herschikt waardoor fusies van verenigingen of in ieder geval samengebruik van velden gestimuleerd wordt.
Bron: Mulier Instituut, Sportaccommodaties in Nederland, KNVB, Noordhoff Uitgevers.
Vrouwenvoetbal in 2017 – 2018
Het EK Vrouwenvoetbal van 2017 in Nederland veroorzaakte de nodige (media)aandacht. De kijkcijfers voor de wedstrijden van Oranje braken records, net als de bezoekersaantallen in de stadions. Toch steeg het aantal vrouwelijke KNVB-leden – tegen alle verwachtingen in – niet versneld. Het aantal vrouwen en meisjes bij de KNVB stijgt namelijk al jaren, terwijl het aantal mannen en jongens stabiel blijft of zelfs licht daalt. De toename aan voetballende vrouwen speelde dus al voor dit EK. Wederom geen trickle-down-effect, zo meldde ook de NOS op 14 november 2018.
Atletiek in 2014 – 2017
Dafne Schippers is de meest succesvolle Nederlandse op de atletiekbaan sinds tijden. Toch blijkt uit cijfers van NOC*NSF dat het ledenaantal van de Atletiekunie al langer daalt. De prestaties van Schippers hebben dit niet veranderd. Ook het succesvolle EK atletiek van 2016 in Amsterdam, met onverwacht veel Nederlandse kampioenen, bracht geen verandering in deze dalende lijn.
Ledenaantal Atletiekunie | |
2014 | 140.116 |
2015 | 140.271 |
2016 | 139.654 |
2017 | 137.389 |
Overigens leverde het Olympisch goud van atlete Ellen van Langen (1992) voor de Atletiekunie wel een minuscule eenjarige extra groei (van Bottenburg, 1994; p. 47).
Atletiek in 1936 – 1952
Schippers behaalde de beste prestaties sinds atletieklegende Fanny Blankers-Koen. Maar ook zij had geen positief effect op het aantal leden van atletiekverenigingen. Grofweg loopt het tijdperk van Blankers-Koen van 1936 tot en met 1952. Tijdens de Tweede Wereldoorlog groeide de Atletiekunie razendsnel van een kleine 3.000 in 1940 naar 16.000 in 1943. Maar in de oorlogstijd was het een algemene maatschappelijke tendens dat mensen afleiding zochten in sport en uitgaansleven, dus ook in atletiek. Na de oorlog daalde het aantal atleten weer hard tot 13.000 in 1954. Dat kwam onder meer door de enorme schade aan atletiekaccommodaties door de oorlog en de overstromingen in Walcheren. Hoe dan ook: geen Fanny Blankers-Koen-effect.
Ledenaantal Atletiekunie | |
1940 | 3.000 |
1943 | 16.000 |
1954 | 13.000 |
Bron: Van de Vooren (2016). Amsterdam en Atletiek. Eeuwen in beweging.
Wielrennen in 2013 – 2017
De Nederlandse wielrenners presteren internationaal de laatste jaren bijzonder goed. Toch is een Tom Dumoulin-effect niet aantoonbaar. De afgelopen jaren steeg het aantal leden van de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) namelijk sterker dan bij de Koninklijke Nederlandse Wieler Unie (KNWU). Een Tom-effect verklaart lastig waarom de NTFU sneller groeit dan de KNWU. Dat neemt niet weg dat fietsen als bezigheid en wielrennen als sport de afgelopen jaren wel degelijk populairder wordt, alleen is een direct verband met topsportprestaties niet aangetoond.
Ledenaantal Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) | Ledenaantal Koninklijke Nederlandse Wieler Unie (KNWU) | |
2013 | 57.665 | 32.677 |
2014 | 62.619 | 27.739 |
2015 | 65.669 | 36.001 |
2016 | 67.322 | 35.086 |
2017 | 71.084 | 36.231 |
Honkbal in 2011
In 2011 werd Nederland wereldkampioen honkbal. Maar de jaren daarna daalde het aantal leden van de KNBSB juist. Geen trickle-down-effect na dit honkbalsucces dus.
Aantal leden KNBSB | |
2010 | 23.236 |
2011 | 23.038 |
2016 | 21.059 |
2017 | 20.508 |
Turnen in 2015 – 2017
De Nederlandse turnsuccessen, met name van Epke Zonderland, hebben niet geleid tot een grote groei van de KNGU. Het ledenaantal blijft vrij stabiel rond de 300.000.
Ledenaantal Koninlijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) | |
2014 | 299.558 |
2015 | 303.650 |
2016 | 309.460 |
2017 | 302.154 |
Terug in de tijd: voorbeelden uit het onderzoek van Van Bottenburg (1994)
- Het olympische volleybalgoud van het Nederlandse herenteam in 1996 volgde op een groei van het aantal volleyballers, maar gaf geen nieuwe impuls aan deze ontwikkeling.
- Aan de successen van tafeltennisster Bettine Vriesekoop (winnares Top-12 en EK in 1982, Top-12 in 1985 en EK in 1992) ging een sterke ledengroei vooraf, terwijl van het succes zelf geen effect op het ledentotaal zichtbaar is.
- Rienks-Florijn-effect: dit roeiduo won olympisch goud in een periode waarin de roeibond al enige jaren groeide. Na deze titel trad geen extra groei op.
De uitzonderingen: vier voorbeelden van mogelijk trickle-down-effect
Hoewel een direct verband tussen topsportprestaties en sportdeelname niet aantoonbaar is, zijn er vier gevallen waarin het effect mogelijk optrad. Nieuwsgierig welke? Lees dit artikel: “4 keer trickle-down-effect: de enige cases waarin topsportsucces mogelijk tot meer sportdeelname leidde“.
Conclusie
Geen Dafne-effect, Tom-effect of Epke-effect dus. Natuurlijk kan topsportsucces wel een positieve invloed hebben op de sport, bijvoorbeeld via beeldvorming en ongeorganiseerde sport. Maar het trickle-down-effect? Dat is een mythe in Nederland.
In Vlaanderen zijn wel enige effecten gevonden. De Boscher e.a. (in: International Journal of Sport Policy and Politics, 2013) stelt dat het mogelijke effect, niet ‘automatisch’ is; het hang samen met allerlei contextuele factoren (vb. media, de kenmerken van het rolmodel,… etc). Dit wordt verder onderzocht in 2019.